Bloemetje 39. Zelfvertrouwen

Door Clémence Leijten. 

Meisje Bloem vindt een doos met blokken en ze bouwt daarvan een stad. Een stemmetje in haar zegt: ‘Bouw een muur om de stad heen, Bloem!’ Een aantrekkelijk idee? Achter een muur ben je immers veilig. Meisje Bloem zet een “stip op de horizon” (daar wil ze naar toe). Ze zegt: ‘Nee, ik wil geen muur om de stad.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik wil de stad uit kunnen lopen. Ik wil de wereld zien.’ Ze zegt: ‘En ik wil dat alle mensen bij mij op bezoek kunnen komen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik vind het leuk als Erik, mijn neefje, komt logeren.’ Het verhaal gaat verder met een vraag. Maar Bloem, wat is dat dan een muur om de stad? In alle verhaaltjes van Meisje Bloem is er iets of iemand die haar bevraagt. Haar evenknie, haar andere ik, haar geweten? Het stemmetje vormt een reflectie op wat ze denkt. In elk verhaaltje beantwoordt zij de steeds terugkeren vraag: maar Bloem, wat is dat dan…? En dan volgt haar uitleg. Vragen zetten je aan het denken en mooi vind ik dat Bloem die vragen voelt opborrelen in zichzelf; ze heeft daar niet een belerende ouder of schoolmeester voor nodig. Kinderen kunnen dat, als zij van ons volwassenen de ruimte krijgen om na te denken, zij kunnen autonoom keuzes maken en zij kunnen op zichzelf vertrouwen.

Op voorwaarde dat iemand functioneert; er geen blokkades zijn die hij niet zelf kan opheffen, kan een mens op zichzelf vertrouwen. Vertrouwen op zichzelf is geloven in zichzelf. Geloven is vertrouwen in de waarheid van iets.

Geloven in je zelf is: denken of voelen dat wat jij denkt of dat wat jij voelt waar is. Wie gelooft in zichzelf neemt zijn denken en gevoel serieus en meent dat hij mag doen wat hem goeddunkt en goed voelt, los van wat andere mensen daarvan zeggen. Meisje Bloem doet dat. Meisje Bloem vindt een album met postzegels. Op de postzegels staan vogels, bloemen en een koning. Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben een brief voor oma.’ Op de brief moet een postzegel. Meisje Bloem weet niet welke postzegel ze moet nemen. ‘Ik vind mijn postzegel de allermooiste’, zegt de koning. Hij zegt: ‘De postzegel met de koning, die moet je nemen.’ Maar Meisje Bloem kiest niet de postzegel van de koning. Meisje Bloem pulkt de postzegel met de bloem uit het boek. Ze likt aan de postzegel en plakt hem op haar voorhoofd. ‘Bloem’, zegt ze, ‘ik heet Bloem. Dat kun je nu zien.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik kan nu met de post mee. Stuur me aan mijn oma, want daar wil ik graag naar toe (13. Het postzegelalbum).’ Meisje Bloem kiest de postzegel die zij het mooiste vindt. Meisje Bloem kiest de postzegel van de bloem, terwijl de koning zegt: ‘Neem die van mij.’  Een koning moet je bedenken! Een koning die vanuit zijn hoge positie afdwingt dat er naar hem wordt geluisterd; zij is bestand tegen deze autoriteit. Dan plakt ze de postzegel op haar hoofd. “Wie een postzegel plakt op zijn hoofd is gek.”, zegt de goegemeente. Daarnaar luistert zij ook niet. Meisje Bloem weet wat zij wil. Zij denkt en zij voelt dat wat zij  denkt en voelt waar is. Meisje Bloem gelooft in zichzelf; Meisje Bloem heeft zelfvertrouwen. 

Terug naar de blokken en de stad die ze daarvan heeft gebouwd en de muur er om heen die zij niet wil bouwen. Door eerst een stip aan de horizon te bepalen en te bedenken dat ze niet zonder de ander kan, weet ze wat zij wil: met mensen praten, met mensen samen iets doen. Geen muur dus en voortdurend contact met mensen. Ze gaat vanaf nu dat idee uitwerken; het wordt haar kompas. Meisje Bloem heeft die toekomst zo klein als ze is, voor ogen. Zij heeft argumenten. Maar Bloem, wat is dat dan, een muur om de stad? Meisje Bloem denkt na over een muur om de stad. Meisje Bloem zegt: ‘Een muur houdt de mensen die buiten mijn stad wonen tegen. Je kunt dan niet met hen praten. Je kunt niks samen doen.’ Meisje Bloem zegt: ‘Ik ben Bloem, ik wil juist alles met alle mensen samen doen.’ Uit haar antwoord blijkt dat ze origineel, zelfstandig, onafhankelijk denkt. Meisje Bloem heeft een eigen kijk op de wereld. Haar kijk geeft zicht op een beetje leukere wereld. Toe maar, Bloem, blijf geloven in de stip die je hebt gezet.